Julia keek om zich heen. Ergens was ze gaan beseffen dat wat ze ervoer levensecht moest zijn. Ze veegde haar met modder bedekte handen af aan haar spijkerbroek en keek naar het terrein dat voor haar lag. Ze was hier geweest, maar toen was er een gids geweest en was alles veilig. Ze had met haar ouders gekeken naar het treinspoor dat in zoveel films voorkwam. De gaskamers waren al vernield, dat hadden de Duitsers gedaan toen ze wisten dat de geallieerden kwamen. Birkenau, in volle glorie was niet te aanschouwen geweest in haar tijd. Nu zag ze soldaten marcheren en kon zij de dreiging van honderden meters voelen die de gaskamers uitstraalden. Jonge vrouwen werden bekeken en uit de rijen getrokken door de soldaten en Julia hoefde niet lang na te denken over hun afschuwelijke lot. Muzikanten werden uit de rij gehaald en ook mensen die fit genoeg waren om te werken werden gedwongen bij hun families vandaan te stappen zonder enige vorm van afscheid.
Gedreven door iets wat ze zelf niet in de hand had kroop Julia dichter naar het hek toe. Ze hoorde de soldaten schreeuwen naar de kinderen die stonden te bibberen van de kou. Er was een meisje dat nergens last van leek te hebben, zij staarde alleen de verte in en keek Julia plots aan. Het was alsof de bliksem Julia trof. Ze had het idee dat haar lichaam niets anders kon dan verder naar beneden kruipen. De steentjes schuurden haar ellebogen kapot, waardoor ze zich even bewust werd van wat ze aan het doen was. Toch leek het geen optie om niet te helpen, ze moest iets doen. Ze keek naar de spoorlijn. Het zou geen nut hebben om die te saboteren, de Duisters zouden de Joden gewoon laten lopen. Waarschijnlijk zouden er nog een paar soldaten zijn die het leuk vonden om de Joden te treiteren tijdens deze wandeling, dus dat was geen mogelijkheid.
Julia had geen idee wat ze kon doen om deze mensen te helpen. Een soldaat schreeuwde iets en de stoet met ouderen en kinderen begon te bewegen richting de gaskamers. Zo snel als ze kon rende Julia langs de hekken naar de andere kant van de gaskamers. Toen ze daar eindelijk aankwam werden er al mensen naar binnen geduwd. Ze hoorde gegil en gehuil, geluiden die haar hart braken. Ze zag een soldaat staan voor de deur, aan de achterzijde. Zonder er bij na te denken pakte ze een steentje en gooide die hard tegen de slaap van de soldaat. Friedrick Buchmann stond er op zijn naamplaatje. Ze maakte de deur open en zag dat er al veel mensen op de grond lagen. Dood. Ze waren gestikt, ze was te laat gekomen. Toen zag ze het meisje liggen en sleepte haar naar buiten. Voordat ze de deur sloot, draaide ze zich nog om naar alle doden mensen die op de grond lagen. ‘Het spijt me’; fluisterde ze zacht. Snel sloot ze de deur en tilde het meisje op, klom weer over het hek en ging liggen. Het moest nog vroeg zijn in de oorlog, want later zou de beveiliging veel beter zijn. Ze voelde in haar zakken of ze iets bruikbaars bij zich had om het meisje te helpen, maar dat was tevergeefs.
Ze zette het meisje op haar rug en liep zo onopvallend mogelijk weg. Ze was verbaasd over de slechte beveiliging van het kamp, nooit had ze verwacht dat ze zo makkelijk binnen kon dringen.
Toen de schemering inviel was het meisje nog steeds niet wakker geworden en Julia vreesde dat ze gestorven was. Ze was ontzettend moe en besloot even haar ogen dicht te doen, maar hield de hand van het meisje nog stevig vast. Julia droomde over haar wereld in 2013. Als ze ooit weer thuis zou komen zou ze tijdreizen gaan onderzoeken, want dit was iets heel aparts. Toen ze wakker werd waren haar handen ijskoud en haar tenen voelde ze helemaal niet meer. Haar lichaam was stijf en ze had moeite met opstaan. Ze keek naar het magere lichaampje dat naast haar lag. Op het vestje van het meisje stond groot; Jood. Julia werd plots vervuld van afschuw, hoe kon iemand dit mensen aan willen doen? Het meisje deed haar ogen opeens open en zuchtte;’ Je hebt me gevonden. Ik ben Shera. Dat betekent koningin¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬, maar zo voel ik me nu niet. Dank je……’ Het leek alsof ze nog meer wilde zeggen, maar daar de kracht niet voor had. Haar gebarsten lippen begonnen te bloeden en ze sloot vermoeid haar ogen. Julia voelde dat ze moest huilen en boog zich over het meisje heen, ze ademde niet meer. Het was voorbij. Julia wilde het handje pakken van het kleine meisje, maar hier zat een madeliefje in. Shera’s hand hield het bloempje kramppachtig vast. Julia zocht naar een steen waarmee ze een graf kon graven en ze voelde zich heel vreemd. Dit was allemaal heel surreëel. Toen ze een kleine verdieping in de grond had gegraven legde ze Shera erin. Haar armpjes waren ontzettend dun, maar haar gezichtsuitdrukking was vredig. Toen Julia stenen en zand over Shera had neergelegd zocht ze een madeliefje en legde die bovenop de bult. Ze ging naast het graf zitten en begon te huilen.
Julia werd wakker en verwachtte de harde grond te voelen. Ze lag niet op stenen en modder maar op haar zachte matras. Waar was Shera’s graf gebleven? Het meisje had dapper gevochten en was toch kalm gebleven. Julia dacht aan het meisje terug en besloot dat ze ooit meer over haar te weten zou moeten komen. Waarom had ze Shera niet kunnen redden? Schuld overspoelde haar, tegelijk besefte ze ook dat ze al die andere niet had kunnen redden. Was het echt gebeurd, of was alles een droom geweest? Ze voelde aan haar pijnlijke elleboog, maar elk spoor van haar reis door de tijd leek verdwenen te zijn. Ze stapte uit bed en keek om zich heen.
Vol verbazing en met tranen gevulde ogen keek ze naar het madeliefje dat op haar kussen lag.
Rebecca Vrijenhoek, A5A, Twickelcollege