Water. Alles waar ik aan kan denken. Vanaf dat ik ontwaakte uit wat toen nog een nachtmerrie leek, water. Hoe kwam ik hier terecht? Ik was op zoek naar water. Nee, niet naar water. Toch? Ik was bij Mark. Water zochten we. Nu ben ik alleen. Waar ben ik alleen? Geen water in de buurt. Toch zijn er wel planten. Het moet er zijn. Was ik nu maar thuis gebleven! Daar was water. Niet veel. Maar het was er. Niet helder, vies en toch zo lekker. Denken is moeilijk, maar het moet. Nee niet aan water denken. Of juist wel? Dat is wat ik nodig heb. Ze hadden me hiervoor gewaarschuwd. Ik moet luisteren. Vaker luisteren. Naar de mensen die me water willen geven. Wat is dat? Water? Nee natuurlijk niet. Een struik. Maar die heeft toch ook water nodig? Misschien bevatten die blaadjes wat vocht. Zo vies zijn ze nog niet. Ze bevatten water. Meer dan ik. Lopen. Blijven lopen. Straks is daar water. Hoop ik. Is straks al geweest? Zal het hier zijn? Nee. Wel meer blaadjes. Rode blaadjes? Nee, besjes! Bitter, maar sappig. Meer, ik moet er meer hebben! Daar, nog een struik vol besjes. Lekker, zo lekker. Eindelijk is mijn tong weer wat vochtig. Waar komen deze struiken opeens vandaan? Ze moeten water krijgen om te groeien. En toch regent het hier nauwelijks. Wat zou ik dat nu graag willen. Regen. Nog wat besjes. Dit helpt. Mijn hoofd bonkt minder. Misschien moet ik hier even blijven. Op de besjes zuigen, en wat slapen. Ja, dat moet ik doen. Maar wat als ze me vinden terwijl ik slaap? Nee, besjes plukken en doorlopen. Er komen vast meer struiken. Ja, daar nog wat! En daar staat er ook één met blauwe besjes! Deze zijn beter dan de rode. Groter, sappiger. Geen water, maar dit is een begin. Zoveel mogelijk in mijn zakken stoppen. Dan doorlopen en water zoeken. En Mark! Die moet ik vinden! Misschien heeft hij water! Zouden ze hem al gevonden hebben? Zullen ze mij ook te pakken krijgen? Nee, als ik water kan vinden niet. Denken, goed nadenken. Nog wat besjes eten en doorlopen. Niet alles op maken, maar wel weer kunnen denken. Ja, zo gaat het al beter. Dus, waar ben ik? Op een berg. Overal zijn rotsen en een paar struikjes. Meer naar beneden lijkt het groener. Daar dus eerst maar heen. Waar kom ik vandaan? Geen idee. Vast van ver weg. Mijn kleren zijn vies en gescheurd. Mijn schoenen zijn waardeloos. Nog maar wat besjes eten. We hadden nooit uit elkaar moeten gaan. Samen waren we veel sterker. En toch moest het wel. Maar waarom kwam hij niet terug? Niet over nadenken. Doorlopen. Wat doet die vogel hier? Zijn er meer dieren geweest? Hoelang loop ik al zonder op te letten? Aan de zon te zien is het ongeveer zeven uur. Het begint alweer donker te worden. Nog even en dan mag ik gaan zitten. De rotsen geven gelukkig wel wat bescherming. Hoe zou het gaan met pap en mam? Zouden ze me missen? Nee, vast niet. Het is echt glad hier. Wacht, glad? Dat kan niet zonder water! Ja, dit is modder! Daar is water! Zo koud, zo lekker! Drinken, eindelijk. Veel beter dan thuis! Als ik mijn gezicht ook was blijf ik vast nog wel even wakker.
‘Opstaan. Hé, wakker worden meid! Wat doe je hier?’ Huh, wat? Wie is dat? Hebben ze me gevonden!? ‘Wie bent u?’ Hij lijkt op pap, alleen dan steviger en met langer haar. Wat doet hij hier? ‘Het gaat om jou meid. Ik woon hier vlakbij. Wat doe jij hier?’ Zou dat waar zijn? Hij lijkt aardig. Misschien weet hij waar Mark is! ‘Ik vroeg je wat meid.’ ‘Heeft u misschien een jongen voorbij zien komen?’ Waarom lacht hij nou? Kan ik hem wel vertrouwen? ‘Kom maar even mee wat eten. En water heb ik ook. Mijn vrouw en ik wonen in een dorpje onderaan deze berg. Vertel dan maar rustig wat er aan de hand is.’ Hij heeft water! Maar er is hier helemaal geen dorpje onderaan. Dat had ik toch zeker wel gezien? Toch maar meelopen. Het is nog best ver naar beneden. Wat vertelt hij nou allemaal? ‘Echt waar hoor! Toen ik net zo oud was als jij wou ik ook alleen maar op reis. Op een dag liep ik weg bij mijn ouders. Ik had alleen een flesje water, en stal onderweg eten. Ondanks dat het soms zwaar was, kon ik vaak bij mensen terecht die mijn verhalen over de meest prachtige landschappen wilden horen. Daarna had ik altijd weer genoeg te eten bij me. Één keer kwam ik een gezin tegen dat ook op reis was. Ze vertelden mij dan in hun land de mensen iets bouwen dat ze piramides noemen. Mijn grootste wens is om die ooit eens te zien. Maar nu heb ik een vrouw, en woon in dit dorpje. Gelukkig zijn ze hier nog niet langs geweest. Wist je dat er mensen zijn die weten hoe ze van de ene naar de andere plek over het water kunnen?’ Waarom denkt hij dat ik wil reizen? Ik heb niet zelf voor deze reis gekozen. Mark had het er altijd over. Maar mee gaan in dit verhaal lijkt me beter dan de waarheid vertellen. ‘Ja, dat klink spannend. Zijn we er bijna?’ ‘Ja, dat witte huis.’ Wat zien al die hutjes er verlaten uit. En het is ook zo stil. Dat is vast zijn vrouw. Ze ziet er veel beter uit dan alle andere mensen die ik ken. Veel voller. Wat fluisteren ze nou? ‘…hem nooit moeten laten blijven. Zij levert ons…’ ‘Mond dicht vrouw. Laat de jongen het doen. Hier komen joch!’ De jongen? Mark is hier! Het moet! ‘We hebben honger en je weet wat je moet doen als je wil dat ik je niet verraad jongen.’ ‘Ja meneer. Sorry zus.’ Wat is dat? Waarom richt hij op mij? ‘Mark wat doe je!?’
Sanne Moes, A4A, Twickel
Echt heel goed 😉 Is er ook nog meer van dit verhaal, want ik ben echt benieuwd naar hoe en wat er allemaal gebeurt (is)