Hoezo kredietcrisis? De supermarkten puilen uit. Idem de winkelwagentjes.
Het is weer tijd voor mijn kerstlied uit 1974:
Kerstmis.
In een huis, achter bevroren ramen,
troost een moeder haar dochtertje klein
en zij droogt met haar rokken de tranen,
de tranen die het meiske daar weent.
“Ach, moesje, waarom moet jij sterven?”
vraagt het meisje op moeders schoot,
“Is er niets dat ik jou dan kan geven,
dat ik jou kan verlichten de dood.”
“Ja, ik zou er zo graag nog eens even,”
zegt de moeder, de ogen terneer,
“een kerstfeest als vroeger beleven,
een kerstfeest met een boom als weleer.”
Het meiske is het huis uit geslopen
met in haar gedachten de wens,
met in hare zak slechts de knopen
zonder welke haar jasje niet sloot.
Zij is op de markt aan gekomen
en blijft vol verwondering staan
en ziet er daar tientallen bomen
met tientallen kopers meegaan.
Zij vraagt er daar zulk een koopman,
“Mag ik voor m’n moesje, meneer,
zo’n boom om ’t kerstfeest te vieren
voor zij gaat naar onz’ Lieve Heer.”
Maar die koopman die is er gaan schelden
en zij gaat voor die man op de loop
want zo’n kerstboom kost menig een gulden,
menig gulden in plaats van een knoop.
Zij is t’rug naar het marktplein gekomen
als velen het kerstfeest reeds viert
en zij heeft er die twijgjes genomen
die menig een kerstboom ontsiert.
Met het dennegoed klem in haar vuistje,
passerend de winkels vol pracht,
keert het meiske terug naar het huisje,
naar het huisje waar zij wordt verwacht.
Terwijl kerkklokken kerstlied’ren zoemen
en verlichting de stad aanzien bood,
rijdt een auto vol diepvries kalkoenen
een meiske met dennegoed dood.