Een storm van as
Schilderke stond op en liep weg en de terrasober deed alsof iedereen de hele tijd opstond en wegging zonder maar iets te bestellen! Wat een vrouw, dacht schrijverke en hij stond ook op en liep haar achterna.
‘O, ben je daar weer? Wat denk je, verwacht je? Dat we openbare seks gaan hebben hier in het park?’ Ze keek hem aan met zwoele en tegelijkertijd vragende en onderzoekende blik.
‘LOL, nee, maar we kunnen ook gaan kussen bij het kitschdecor.’
‘Laten we de geboorte van het bubbelisme bezegelen met een kus voor het kitschdecor!’
‘O, wauw, echt? Bij volle maan! Aaii, aaii, maar wacht eens eventjes, je loopt voorbij de kitschfontein!’
Ze gaf taal noch teken en liep met ferme pas door het park, en schrijverke erachteraan, en zo liepen ze het park uit, het centrum in en tien minuten later stopte schilderke voor het concertgebouw waar flink wat mensen op hun paasbest gekleed stonden te wachten om naar binnen te kunnen gaan. Niet veel later werden de deuren geopend en stroomde men naar binnen en ook schrijverke en schilderke deden dat.
Het was een oud klassiek 19e-eeuws gebouw en dito concertzaal met loges, balkons en benedentribunes. Toen het op hun paasbest geklede publiek allemaal een plaats had gevonden kwamen de op hun paasbest geklede musici en een eveneens op hun paasbest gekleed groot koor op en begon het publiek enthousiast te applaudisseren. Dan meer dan anderhalf uur een muur van herrie. Elke muzikant en koorlid deed zijn of haar best luider te klinken dan alle anderen in korte opeenvolgende muziekstukken. Te luid. Te lang. Te slecht. Het publiek begon onrustig te worden. Begon zich te vervelen en naar het einde te verlangen al whatsappend met vrienden elders over hoe ze afzagen hier in het concertgebouw, of begon met elkaar te praten al dan niet fluisterend. Schrijverke en schilderke hoorden zelfs een jonge vrouw voor hen tegen haar vriendje zeggen: ‘Eens maar nooit meer!’ Dan de solo van de tenor. Vals was het niet, maar daar was ook alles mee gezegd. Gênant was het wel. Plots, het had zo lang geleken, was het afgelopen. Het publiek, een geur van parfums vermengd met het vele zweet van de vele mensen in de steeds warmer geworden ruimte, gaf een staande ovatie van wel een halfuur en het hardst juichte de vrouw die ‘eens maar nooit weer’ had gezegd! Het publiek stroomde naar buiten en zo ook schrijverke en schilderke. Eenmaal in de frisse lucht – inmiddels was het donker geworden met sterren schitterend aan het firmament – vroeg schilderke aan schrijverke: ‘Nou, wat zegt jouw bubbelisme hierover?’ Schrijverke stond met zijn mond vol tanden. ‘Zijn de sterren ook huichelaars?’ vroeg ze nu, maar antwoordde gelijk zelf door te zeggen: ‘We zien ze wel, maar ze kunnen al lang verdwenen zijn.’ Alle winkels waren gesloten behalve die juist nu opengingen met verlichte etalages waar flessen lonkten naar voorbijgangers. Er waren er genoeg die aan die verleiding geen weerstand konden bieden.
‘Ha, precies op tijd!’ zei Anton Aluna en hij sprong van z’n doodskistwoning op de grond.
‘Precies op tijd hè?’ zei schrijverke. ‘Om eerlijk te zijn was ik onze afspraak vergeten en was toevallig op m’n omzwervingen hier nu terecht gekomen…’
‘Ja, precies,’ zei Anton Aluna, ‘zoals ik al zei: precies op tijd!’
‘Precies op tijd waarvoor eigenlijk?’
‘Volg me!’
Zo verdween schrijverke achter Anton Aluna aanlopend steeds verder het bos is. Anton liep snel en schrijverke moest z’n best doen in z’n spoor te blijven. Maar hoe verder ze liepen, hoe minder spoor, minder bospad om op te lopen. Heuvel op. Heuvel af. Bos, bos en nog eens bos. De takken en bladeren boven hun hoofden hingen als een grote parasol tegen de nog immer alles verzengende hitte van de zon en uiteindelijk stopte Anton uitgerekend ergens pal in de zon, een open stukje met gras en lage bramenstruiken. De bramen waren overrijp en al verdorrend aan het ontbinden aan dezelfde takjes, dezelfde navelstrengen die hen tot voor kort nog gevoed hadden en ze deed groeien en rijpen. Anton ging zitten en schrijverke ging een meter of twee tegenover hem zitten in het lange gras. Nou wat? Zit ik hier pal in de zon, mooi is dat! Zo mopperde schrijverke in zichzelf. Er gebeurt niks. Waarom moest ik hierheen? Anton zat roerloos als een standbeeld en zei nog minder. Dan plotseling schaduw. Hoe? Wat? Boven schrijverke en ook boven Anton waren takken voorzien van bladeren komen te hangen van de dichtstbijzijnde bomen. Plots blies vanuit het niets de wind langs de bladeren en langs schrijverkes wangen waarop hij spontaan de stilte verbrak door te roepen: ‘Hallelujah!’
‘Zo was het bepaald dat deze vergadering zou worden geopend!’ zei Anton.
Bepaald? Vergadering? dacht schrijverke. Hij is echt gek! Stilte. Stilte? De wind ritselde langs de bladeren.
‘De bomen zeggen dat het Hartjesbos zal afbranden volgende zomer.’
‘Het Hartjesbos? Dat is mijn bos nabij Los Hengelos! Wie zegt dat?’
‘De bomen spreken,’ zei Anton, ‘ik ben hun tolk.’
‘Sprekende bomen? Tolk? Mijn god, maar hoe weten ze van het bestaan van het Hartjesbos ver van hier!?’
‘Het Hartjesbos zal branden en de as van het verbrande bos zal in het meer komen en alle vissen zullen sterven. De eekhoorns zullen branden. De vogels zullen verdwijnen. De wind zal opsteken en een storm van as over Los Hengelos doen waaien die twee weken zal aanhouden. Overdag zal de zon niet te zien zijn. De dag zal als de nacht zijn! Tegelijkertijd zullen hagelstenen zo groot als kanonskogels vanuit de lucht de stad bombarderen. De mensen zullen paniekeren en jammeren.’ Wat een nachtmerrie is het nu al, dacht schrijverke. ‘Maar waarom ben ik hier? Wat willen ze dat ik eraan doe? Wat kan ik doen? Ik ben niemand! Ik ben maar een schrijverke met maar twee volgers waarvan één, o, zie mij, ik ben waanzinnig geworden, ik praat met bomen! Het is de klimaatverandering! De smeltende ijskappen, het ontdooiende permafrost, de fabrieken, de auto’s, de vliegtuigen, wij allemaal en met steeds meer, miljoenen meer per decennium wereldwijd die ook allemaal… En ik was juist hier gekomen voor een even onzinnige opgave om de maan te vinden en naar huis te brengen in Transisalania! En wat kunnen jullie eraan doen? Wat? Jullie kunnen meer stikstof opnemen? Maar wat? Jullie vragen je af of de mensen dat verdienen? Zeggen ze dat, Anton? Ze willen mijn oordeel? Zij zullen zelf ook afbranden indien… indien… Wat? Het maakt hen niet uit. Het is ze al miljoenen jaren zo vergaan. Opgekomen, verdwenen, tot olie en fossielen verworden en ze zullen weer groeien als de mensheid verdwenen is? Waarom ik? Wat, Anton? Juist omdat ik niemand ben, met maar twee volgers?’
**
In de volgende aflevering droomt schrijverke een afschuwelijke droom die begint met Euronews en een totaal onverwachte tsunamigolf van meer dan tien meter hoog.