Tijd I
Terwijl tijd voortschrijdt
staat haar tijd stil, ze wacht
in wankel evenwicht op de
dame die wast, kleedt,
kamt, brood neerzet,
het blijft onaangeraakt.
Wacht, tot het eind van de dag
weer iemand komt, eens
de een, dan de ander,
eet smakelijk, dank u,
nee, ze hoeft geen hulp,
brengt traag lepel naar mond
moment van de dag, soep.
Tijd II
‘Hoe laat is het?’ Tast naar
het horloge om haar pols, staat stil,
klokje op tafel staat stil,
wandklok tikt, maar hangt uit zicht.
‘Soms wil ik dood.’
Hoe ze dat ziet, ze weet het niet,
heeft geen keus, zegt ze.
‘Hoe laat is het?’ Tuurt naar de tijd.
Draai aan knopjes van horloge, klokje,
zet de tijd voor haar gelijk.
Tijd III
‘U heeft hier prachtig uitzicht’.
Haar blik glijdt door glas, van
binnen naar buiten, naar bomen,
rietkragen, vijver aan de overkant.
‘Heb daar nog gezwommen,
was heel sportief, heb getennist,
gehockeyd, gefietst, geschaatst,
gewandeld, geskied in Zwitserland,
heb veel van de wereld gezien,
Frankrijk Italië Amerika Canada
Engeland Oostenrijk Finland,
ik had geen saai leven, soms lijkt het
of ik twee levens heb gehad,
zoveel heb ik meegemaakt.’
………………………….
‘Hoe laat is het?’
Hettie Franken
Stadsdichter Hengelo
2019 – 2021